-
1 prejudice the rights
afbreuk doen aan de rechten -
2 take away
meenemen; afnemen, ontnemen; mee naar huis nementake awayII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 weghalen♦voorbeelden: -
3 vergeben
vergeben2 (ver)geven ⇒ gunnen, verlenen♦voorbeelden:vergebene Mühe • vergeefse moeiteseine Töchter sind alle schon vergeben • zijn dochters zijn allemaal al aan de man -
4 hurt
adj. bezeerd, gekwetst--------n. kwetsuur, pijnlijke plek--------v. pijn doen, bezeren; deren, kwetsenhurt1[ hə:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 kwetsuur ⇒ letsel, wond————————hurt21 pijn/zeer doen♦voorbeelden:this wage-cut hurts • deze loonsverlaging komt hard aanit won't hurt to cut down on spending • het kan geen kwaad om te bezuinigenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bezeren ⇒ verwonden, blesseren2 krenken ⇒ kwetsen, beledigen3 schade toebrengen/afbreuk doen aan♦voorbeelden: -
5 cheapen
-
6 derogate from
derogate from -
7 derogate
v. kleineren; waardevermindering[ derrəgeet] 〈 formeel〉♦voorbeelden:¶ derogate from • afwijken van, inbreuk maken op 〈 bijvoorbeeld principe〉; afbreuk doen aan 〈reputatie e.d.〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 denigreren ⇒ geringschatten, kleineren -
8 detract from
-
9 detract
v. verminderen, afnemen, verslechten[ ditrækt]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afnemen♦voorbeelden: -
10 prejudice a good cause
-
11 prejudice
n. vooroordeel; bevooroordeeld zijn; vorige rechtszaak--------v. schaden, benadelenprejudice1[ predzjədis] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 nadeel♦voorbeelden:————————prejudice2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
12 diminuer
diminuer [diemienuu.ee]1 verminderen ⇒ afnemen, kleiner worden♦voorbeelden:diminuer de hauteur • minder hoog wordenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verminderen ⇒ verlagen, beperken2 kleineren ⇒ vernederen, in zijn rechten beknotten♦voorbeelden:v1) verminderen, afnemen2) verlagen, beperken3) kleineren -
13 diminuer la valeur de qn.
diminuer la valeur de qn.Dictionnaire français-néerlandais > diminuer la valeur de qn.
-
14 préjudicier
-
15 Eintrag
-
16 beeinträchtigen
-
17 einer Sache Eintrag tun
-
18 lädieren
-
19 schwächen
schwächen -
20 préjudice
préjudice [preezĵuudies]〈m.〉1 schade ⇒ nadeel, afbreuk♦voorbeelden:au préjudice de • ten nadele vansans préjudice de • zonder afbreuk te doen aan; nog afgezien van, ongeacht
Страницы
- 1
- 2